Het Commissariaat voor de Media zal niks doen met de conclusies van het rapportvan de afdeling Communicatiewetenschap van de Universiteit van Amsterdam (ASCoR). Hierin staat dat de Publieke Omroep zich niet aan de Mediawet door houdt door ondoorzichtige rapportages en te veel amusement. Het Commissariaat weerlegt deze conclusie en handhaaft haar bevindingen zoals neergelegd in de beoordeling van de programmavoorschriften over 2001 en 2002.
Volgens het rapport van ASCoR bestempelt de publieke omroep te veel programmas als niet-verstrooiend en is dit in strijd met de wet. De analyse van de wetsgeschiedenis en de parlementaire behandeling van de programmavoorschriften door ASCoR is echter beperkt en suggestief, zo veronderstelt het rapport dat de wetgever sport als een verstrooiend programma heeft aangemerkt door slechts te verwijzen naar een citaat van de heer Stellingwerf van de RPF tijdens de Kamerbehandeling.
De Universiteit van Amsterdam concludeert eveneens dat de programma indeling die wordt gebruikt om de programmering aan de voorschriften te toetsen ondeugdelijk is. De indeling is door de omroep zelf ontwikkeld, begrippen uit de mediawet zijn eenzijdig en onjuist geoperationaliseerd. Het Commissariaat wijst er op dat de programma indeling in overleg met het Commissariaat en het ministerie van OCW is opgesteld en dat de Tweede Kamer over deze indelingssystematiek door de staatssecretaris is geïnformeerd. Daarmee is de indeling en interpretatie tot op het niveau van de volksvertegenwoordiging aan de orde geweest. Van onjuiste en eenzijdige interpretatie kan dus geen sprake zijn.
ASCoR stelt eveneens vast dat de indeling in strijd is met de mening van kijkers, die veel programmas veel vaker dan de publieke omroep als verstrooiend zouden bestempelen. Het Commissariaat wijst er op dat de sociaal wetenschappelijke beoordeling van verstrooiing een geheel andere is dan de wettelijke controle die de toezichthouder heeft te verrichten. De wetgever heeft volgens de parlementaire behandeling gekozen voor een beperkte invulling van het begrip verstrooiing en aan die beperkte invulling het maximumpercentage van 25 procent verstrooiing gekoppeld.
ASCoR heeft in de controle van de indeling van programmatitels over 2001 een aantal foute, onsystematische en onverklaarbare coderingen van programmas aangetroffen en concludeert dat de controle van het Commissariaat gebrekkig is, dan wel niet bestaand. Uit het rapport wordt volstrekt onvoldoende duidelijk waarop deze bewering is gebaseerd, de voorbeelden zijn niet op titelniveau gemeld en de onderzoekers geven niet aan om welk aantal, dan wel percentage zendtijd het gaat. De conclusie over het toezicht is dus niet onderbouwd, niet te controleren en voorbarig.
Uit het rapport wordt evenmin duidelijk of de door de ASCoR geconstateerde problemen en gebreken uiteindelijk tot een overtreding van de Mediawet leiden. Over de wijze van rapporteren is de Tweede Kamer geïnformeerd. Een ruimere definitie van het begrip verstrooiing is al door het Commissariaat over 2001 meegenomen bij de beoordeling van de programmagegevens en in 2002 ook door de publieke omroep geïmplementeerd. Over beide jaren heeft het Commissariaat op basis van die gegevens vastgesteld dat de publieke omroep aan de voorschriften voldoet.
De conclusies van het rapport lijken daarmee volgens het commissariaat ondanks de wetenschappelijke pretenties eerder politiek van aard dan gebaseerd op objectieve analyse en feitenonderzoek.